jeudi 19 mai 2011

الأفعال



Infinitief
Imperfectum (ovt)
Perfectum (vtt)

aandoen

aankomen

afwassen

bakken

beginnen

bezoeken

blijven

breken

bregen

denken

doen

dregen

drinken

eten

gaan

geven

hangen

hebben

helpen

innemen

kiezen

kijken

komen

kopen

krijgen

kunnen

lachen

lezen

liggen

lopen

meegaan

meenemen

moeten

mogen

nemen

onderzoeken

ontbijten

opstaan

oversteken

rijden

roepen

schijnen

schrijven

slapen

sluiten

spreken

staan

strijken

trekken

uitdoen

uitgaan

uitsteken

vallen

varen

vergeten

verkopen

verliezen

verstaan

vertrekken

vinden

vliegen

vragen

vriezen

wassan

wegen

weten

wijzen

willen

winnen

worden

zeggen

zien

zijn

zingen

zitten

zoeken

zwemmen
deed aan / deden aan

kwam aan / kwamen aan

waste af / wasten af

bakte / bakten

begon / begonnen

bezocht / bezochten

bleef / bleven

brak / braken

bracht / brachten

dacht / dachten

deed / deden

droeg / droegen

dronk / dronken

at / aten

ging / gingen

gaf / gaven

hing / hingen

had /   hadden

hielp / hielpen

nam in / namen in

koos / kozen

keek / keken

kwam / kwamen

kocht / kochten

kreeg / kregen

kon / konden

lachte / lachten

las / lazen

lag / lagen

liep / liepen

ging mee / gingen mee

nam mee / namen mee

moest / moesten

mocht / mochten

nam / namen

onderzocht / onderzochten

ontbeet / ontbeten

stond op / stonden op

stak over / staken over

reed / reden

riep / riepen

de zon scheen

schreef / schreven

sliep / sliepen

sloot / sloten

sprak / spraken

stond /stonden

streek / streken

trok / trokken

deed uit / deden uit

ging uit / gingen uit

stak uit / staken uit

viel / vielen

vaarde / vaarden

vergat / vergaten

verkocht / verkochten

verloor / verloren

verstond / verstonden

vertrok / vertrokken

vond / vonden

vloog / vlogen

vroeg / vroegen

het vroor

waste / wasten

woog / wogen

wist / wisten

wees / wezen

wou/wilde / wilden

won / wonnen

werd / werden

zei / zeiden

zag / zagen

was / waren

zong / zongen

zat / zaten

zocht / zochten

zwom / zwommen
(hebben) aangedaan

(zijn) aangekomen

(hebben) afgewassen

(hebben) gebakken

(zijn) begonnen

(hebben) bezocht

(zijn) gebleven

(hebben) gebroken

(hebben) gebracht

(hebben) gedacht

(hebben) gedaan

(hebben) gedragen

(hebben) gedronken

(hebben) gegeten

(zijn) gegaan

(hebben) gegeven

(hebben) gehangen

(hebben) gehad

(hebben) geholpen

(hebben) ingenomen

(hebben) gekozen

(hebben) gekeken

(zijn) gekomen

(hebben) gekocht

(hebben) gekregen

(hebben) gekund

(hebben) gelechen

(hebben) gelezen

(hebben) gelegen

(hebben/zijn) gelopen

(zijn) meegegaan

(hebben) meegenomen

(hebben) gemoeten

(hebben) gemogen

(hebben) genomen

(hebben) onderzocht

(hebben) ontbeten

(zijn) opgestaan

(zijn) overgestoken

(hebben/zijn) gereden

(hebben) geroepen

de zon heeft geschenen

(hebben) geschreven

(hebben) geslapen

(hebben) gesloten

(hebben) gesproken

(hebben) gestaan

(hebben) gestreken

(hebben) getrokken

(hebben) uitgedaan

(zijn) uitgegaan

(hebben) uitgestoken

(zijn) gevallen

(hebben/zijn) gevaren

(hebben/zijn) vergeten

(hebben) verkocht

(hebben) verloren

(hebben) verstaan

(zijn) vertrokken

(hebben) gevonden

(hebben/zijn) gevlogen

(hebben) gevraagd

het heeft gevroren

(hebben) gewassen

(hebben) gewogen

(hebben) geweten

(hebben) gewezen

(hebben) gewild

(hebben) gewonnen

(zijn) geworden

(hebben) gezegd

(hebben) gezien

(zijn) geweest

(hebben) gezongen

(hebben) gezeten

(hebben) gezocht

(hebben/zijn) gezwommen
 

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire