Infinitief
Imperfectum (ovt)
Perfectum (vtt)
aandoen
aankomen
afwassen
bakken
beginnen
bezoeken
blijven
breken
bregen
denken
doen
dregen
drinken
eten
gaan
geven
hangen
hebben
helpen
innemen
kiezen
kijken
komen
kopen
krijgen
kunnen
lachen
lezen
liggen
lopen
meegaan
meenemen
moeten
mogen
nemen
onderzoeken
ontbijten
opstaan
oversteken
rijden
roepen
schijnen
schrijven
slapen
sluiten
spreken
staan
strijken
trekken
uitdoen
uitgaan
uitsteken
vallen
varen
vergeten
verkopen
verliezen
verstaan
vertrekken
vinden
vliegen
vragen
vriezen
wassan
wegen
weten
wijzen
willen
winnen
worden
zeggen
zien
zijn
zingen
zitten
zoeken
zwemmen
aankomen
afwassen
bakken
beginnen
bezoeken
blijven
breken
bregen
denken
doen
dregen
drinken
eten
gaan
geven
hangen
hebben
helpen
innemen
kiezen
kijken
komen
kopen
krijgen
kunnen
lachen
lezen
liggen
lopen
meegaan
meenemen
moeten
mogen
nemen
onderzoeken
ontbijten
opstaan
oversteken
rijden
roepen
schijnen
schrijven
slapen
sluiten
spreken
staan
strijken
trekken
uitdoen
uitgaan
uitsteken
vallen
varen
vergeten
verkopen
verliezen
verstaan
vertrekken
vinden
vliegen
vragen
vriezen
wassan
wegen
weten
wijzen
willen
winnen
worden
zeggen
zien
zijn
zingen
zitten
zoeken
zwemmen
deed aan / deden aan
kwam aan / kwamen aan
waste af / wasten af
bakte / bakten
begon / begonnen
bezocht / bezochten
bleef / bleven
brak / braken
bracht / brachten
dacht / dachten
deed / deden
droeg / droegen
dronk / dronken
at / aten
ging / gingen
gaf / gaven
hing / hingen
had / hadden
hielp / hielpen
nam in / namen in
koos / kozen
keek / keken
kwam / kwamen
kocht / kochten
kreeg / kregen
kon / konden
lachte / lachten
las / lazen
lag / lagen
liep / liepen
ging mee / gingen mee
nam mee / namen mee
moest / moesten
mocht / mochten
nam / namen
onderzocht / onderzochten
ontbeet / ontbeten
stond op / stonden op
stak over / staken over
reed / reden
riep / riepen
de zon scheen
schreef / schreven
sliep / sliepen
sloot / sloten
sprak / spraken
stond /stonden
streek / streken
trok / trokken
deed uit / deden uit
ging uit / gingen uit
stak uit / staken uit
viel / vielen
vaarde / vaarden
vergat / vergaten
verkocht / verkochten
verloor / verloren
verstond / verstonden
vertrok / vertrokken
vond / vonden
vloog / vlogen
vroeg / vroegen
het vroor
waste / wasten
woog / wogen
wist / wisten
wees / wezen
wou/wilde / wilden
won / wonnen
werd / werden
zei / zeiden
zag / zagen
was / waren
zong / zongen
zat / zaten
zocht / zochten
zwom / zwommen
kwam aan / kwamen aan
waste af / wasten af
bakte / bakten
begon / begonnen
bezocht / bezochten
bleef / bleven
brak / braken
bracht / brachten
dacht / dachten
deed / deden
droeg / droegen
dronk / dronken
at / aten
ging / gingen
gaf / gaven
hing / hingen
had / hadden
hielp / hielpen
nam in / namen in
koos / kozen
keek / keken
kwam / kwamen
kocht / kochten
kreeg / kregen
kon / konden
lachte / lachten
las / lazen
lag / lagen
liep / liepen
ging mee / gingen mee
nam mee / namen mee
moest / moesten
mocht / mochten
nam / namen
onderzocht / onderzochten
ontbeet / ontbeten
stond op / stonden op
stak over / staken over
reed / reden
riep / riepen
de zon scheen
schreef / schreven
sliep / sliepen
sloot / sloten
sprak / spraken
stond /stonden
streek / streken
trok / trokken
deed uit / deden uit
ging uit / gingen uit
stak uit / staken uit
viel / vielen
vaarde / vaarden
vergat / vergaten
verkocht / verkochten
verloor / verloren
verstond / verstonden
vertrok / vertrokken
vond / vonden
vloog / vlogen
vroeg / vroegen
het vroor
waste / wasten
woog / wogen
wist / wisten
wees / wezen
wou/wilde / wilden
won / wonnen
werd / werden
zei / zeiden
zag / zagen
was / waren
zong / zongen
zat / zaten
zocht / zochten
zwom / zwommen
(hebben) aangedaan
(zijn) aangekomen
(hebben) afgewassen
(hebben) gebakken
(zijn) begonnen
(hebben) bezocht
(zijn) gebleven
(hebben) gebroken
(hebben) gebracht
(hebben) gedacht
(hebben) gedaan
(hebben) gedragen
(hebben) gedronken
(hebben) gegeten
(zijn) gegaan
(hebben) gegeven
(hebben) gehangen
(hebben) gehad
(hebben) geholpen
(hebben) ingenomen
(hebben) gekozen
(hebben) gekeken
(zijn) gekomen
(hebben) gekocht
(hebben) gekregen
(hebben) gekund
(hebben) gelechen
(hebben) gelezen
(hebben) gelegen
(hebben/zijn) gelopen
(zijn) meegegaan
(hebben) meegenomen
(hebben) gemoeten
(hebben) gemogen
(hebben) genomen
(hebben) onderzocht
(hebben) ontbeten
(zijn) opgestaan
(zijn) overgestoken
(hebben/zijn) gereden
(hebben) geroepen
de zon heeft geschenen
(hebben) geschreven
(hebben) geslapen
(hebben) gesloten
(hebben) gesproken
(hebben) gestaan
(hebben) gestreken
(hebben) getrokken
(hebben) uitgedaan
(zijn) uitgegaan
(hebben) uitgestoken
(zijn) gevallen
(hebben/zijn) gevaren
(hebben/zijn) vergeten
(hebben) verkocht
(hebben) verloren
(hebben) verstaan
(zijn) vertrokken
(hebben) gevonden
(hebben/zijn) gevlogen
(hebben) gevraagd
het heeft gevroren
(hebben) gewassen
(hebben) gewogen
(hebben) geweten
(hebben) gewezen
(hebben) gewild
(hebben) gewonnen
(zijn) geworden
(hebben) gezegd
(hebben) gezien
(zijn) geweest
(hebben) gezongen
(hebben) gezeten
(hebben) gezocht
(hebben/zijn) gezwommen
(zijn) aangekomen
(hebben) afgewassen
(hebben) gebakken
(zijn) begonnen
(hebben) bezocht
(zijn) gebleven
(hebben) gebroken
(hebben) gebracht
(hebben) gedacht
(hebben) gedaan
(hebben) gedragen
(hebben) gedronken
(hebben) gegeten
(zijn) gegaan
(hebben) gegeven
(hebben) gehangen
(hebben) gehad
(hebben) geholpen
(hebben) ingenomen
(hebben) gekozen
(hebben) gekeken
(zijn) gekomen
(hebben) gekocht
(hebben) gekregen
(hebben) gekund
(hebben) gelechen
(hebben) gelezen
(hebben) gelegen
(hebben/zijn) gelopen
(zijn) meegegaan
(hebben) meegenomen
(hebben) gemoeten
(hebben) gemogen
(hebben) genomen
(hebben) onderzocht
(hebben) ontbeten
(zijn) opgestaan
(zijn) overgestoken
(hebben/zijn) gereden
(hebben) geroepen
de zon heeft geschenen
(hebben) geschreven
(hebben) geslapen
(hebben) gesloten
(hebben) gesproken
(hebben) gestaan
(hebben) gestreken
(hebben) getrokken
(hebben) uitgedaan
(zijn) uitgegaan
(hebben) uitgestoken
(zijn) gevallen
(hebben/zijn) gevaren
(hebben/zijn) vergeten
(hebben) verkocht
(hebben) verloren
(hebben) verstaan
(zijn) vertrokken
(hebben) gevonden
(hebben/zijn) gevlogen
(hebben) gevraagd
het heeft gevroren
(hebben) gewassen
(hebben) gewogen
(hebben) geweten
(hebben) gewezen
(hebben) gewild
(hebben) gewonnen
(zijn) geworden
(hebben) gezegd
(hebben) gezien
(zijn) geweest
(hebben) gezongen
(hebben) gezeten
(hebben) gezocht
(hebben/zijn) gezwommen
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire